We zouden om 6 uur opstaan, maar we waren voor de wekker wakker. Gisteren hadden we besloten naar de Zouweboezem te gaan. Dat is wel een eindje rijden, maar vanwege het vroege tijdstip was het erg rustig op Neerlands wegen. Op de website van het Zuid-Hollands Landschap staat het volgende vermeld over dit gebied:
Zouweboezem (118 hectare) bij Lexmond diende ooit als opslag van overtollig polderwater. Op de rietpercelen groeide riet, dat gebruikt werd voor de daken van boerderijen. Nu zijn de uitgestrekte moerassen en rietvelden het domein van moerasvogels als zwarte stern, waterral, snor en bruine kiekendief. In het voorjaar broeden hier 150 paar purperreigers, de grootste broedkolonie van ons land. Voor vogelaars is de Zouweboezem een absoluut topgebied!
Nou, dat is niets teveel gezegd. We hebben wel 50 vogelsoorten kunnen noteren. Daar zitten een heleboel ‘standaardsoorten’ bij, maar ook een zeldzame en voor ons een nieuwe soort. Daar kom ik straks op. Eerst de fuut, die in een slootje dobberde met een kleintje op de rug. Dat is niet zozeer vanwege vermoeidheid van de kleine. Jonge futen kunnen zich prima in het water redden, net als jonge eendjes. Het verschil zit ‘m in de aantallen. Eenden gaan meer voor kwantiteit, dus veel eieren leggen en dan hopen dat er uiteindelijk een aantal groot worden. Futen leggen veel minder eieren, maar zorgen beter voor hun kroost. Want er loert voor zo’n ukkie van alle kanten gevaar, niet alleen van roofvogels in de lucht. Ook flinke vissen lusten wel een kuiken. Dan is het op de rug van moeder een stuk veiliger.
Op een heel aantal plekken liet de snor zijn typische, snorrende zang luidkeels horen. Hij draait zijn kop telkens, zodat het geluid naar alle kanten toe verspreid wordt. Leuk om deze soort zo veelvuldig te kunnen bekijken. Aan rietvogels geen gebrek hier, het is alleen soms lastig ze tussen al die wuivende stengels te ontdekken. De torenvalk maakte het ons wat dat betreft een stuk makkelijker. Hij landde in een gekortwiekte boom en bleef daar even zitten.
In onze contreien komt de purperreiger bijna niet voor. Dat is in dit gebied wel anders, ze vlogen af en aan. Bij de eerste paar purperreigers ben je helemaal ‘op scherp’, maar na de zoveelste kijk je er niet meer van op. Typisch hoe dat werkt.
Het terrein is behoorlijk afwisselend. Er loopt een vlonderpad dwars door de rietkragen heen, er zijn open stukken langs een riviertje genaamd Oude Zederik en een wandelpad in meer boomrijk gebied waarin je omgeven wordt door het groen:
Op diverse plekken viel er genoeg kleur te bekennen van de gele lis en de gewone koekoeksbloem, terwijl het paardenbloempluis ook zonder kleur de show steelt:
Nu ik het toch over de show stelen heb, kan ik meteen door naar de volgende sierlijke vogel die hier broedt: de zwarte stern. Er waren hongerige monden te voeden en met een dikke libelle kan de kleine weer even vooruit:
En dan kom ik bij onze nieuwe soort van deze dag, de witvleugelstern. Die heeft hier ook een nest, tussen de zwarte sterns. Misschien denk je bij de foto hierboven dat die vleugels ook wit zijn, maar dat is de onderkant. Zwarte sterns hebben een asgrijze bovenvleugel, zie foto rechts. De witvleugelstern heeft hele lichte bovenvleugels:
We stonden op een vlonder met nog een vogelaar de sterns te bewonderen, totdat er ineens een hele meute ‘vogelmensen’ aankwam en het vlonder overbevolkt raakte. Tijd om op te stappen. Voldaan liepen we naar de auto en deze putter zorgde voor een kleurrijke afsluiting. We stonden op een dijkje, vandaar dat we op ooghoogte konden komen. Bij de eerste foto was de achtergrond erg onrustig. Door me iets langer te maken kon ik net een groter stuk weiland op de achtergrond krijgen. Maar het mooiste is natuurlijk om een glimmertje in het oog te hebben en wat meer van de fraaie vleugel te kunnen laten zien.
We hebben genoten van dit mooie natuurgebied. Op de terugweg nog langs Amerongen gegaan en de Bovenpolder meegepakt. Maar genoeg is ook genoeg en we zijn vrij vlot huiswaarts gegaan. Als toegift nog een Amerongse roos: